In Heylen en de herkomst reist Martin Heylen deze week naar de roots van Liesje Lefever. Hier beschrijft hij een tafeltafereel, dat u niet te zien krijgt.

STOOFVLEES-FRIET IN RWANDA

Hier eet men Belgisch

Toen Franciscus tot paus werd verkozen, hebben wij een feestje gebouwd. Ah ja, hij is één van ons.’ De moeder-overste van de zusters Franciscanen heeft een mooie glimlach. Ze slaat haar ogen neer. Haar vijftien medezusters giechelen. Betrapte schoolmeisjes. Beetje schroom, veel binnenpretjes. Is het omdat zij tijdens de rechtstreekse tv-uitzending vanuit Rome een flesje van eigen brouwsel soldaat maakten?

We zijn neergestreken in de missiepost van Nyamasheke, met uitzicht op het Kivu-meer. De weg naar hier leidde langs een grillige kustlijn, steile hellingen en archipels van beboste eilanden. Het was een zware reis, we prijzen ons gelukkig in deze oase van beschaving. De zusters ontvangen de vermoeide reizigers in stijl. Er worden koele drankjes geserveerd, in een salonnetje met comfortabele zetels.

Er is zelfs een aperitief. De enige Belgische zuster – Maria, jawel – schenkt zichzelf een glas in. Gele nectar. Ik kijk haar vragend aan. ‘We willen niet dat u ervan drinkt’, zegt ze sussend. ‘Het zou te straf voor u zijn. Voor u en uw cameraploeg is er een doosje van vijf liter Zuid-Afrikaanse rode wijn. Bedien u maar.’ De zusters lusten af en toe wel een glaasje. Ik herken de pretlichtjes in hun ogen. De ietwat samenzweerderige blik van mensen die van een kleine dosis zonde genieten.

Als ze even niet oplet, proef ik van haar glas. Het smaakt naar halfzoete sherry, maar straffer. Lekker spul.

 

AMSTEL OF MÜTZIG

Het contrast is groot tussen de uitbundige Afrikaanse natuur en de sobere refter van de kloostergemeenschap, met gele muren en dikke rode gordijnen. Aan de muren hangen kadertjes met Merci Seigneur en God bless you. Afbeeldingen van Sint-Franciscus van Assisi. Een postuurke. Een almanak met de foto’s van glunderende pausen: Johannes XXIII en Johannes Paulus II. ‘Twee nieuwe heiligen’, lees ik. Er staan twee lange tafels. Een vijftiental Rwandese zusters en één Belgische gaan aan de hoofdtafel zitten. Wij kiezen ons een plekje aan de gastentafel. Een stuk of vier zusters nemen snel de lege plaatsen tussen de vreemdelingen in.

Zuster Daphrose, de moeder-overste, is een vrouw van de wereld. Ze heeft onze onwennigheid bij het bidden opgemerkt – zoals de Rode Duivels die de Brabançonne meezingen – en breekt het ijs door ons zelf bier in te schenken. We kiezen tussen Amstel en Mützig. Hoewel de hoogste in rang, schept ze ook ons eten op. Tegen de andere zusters spreekt ze half binnensmonds en streng. ‘Neem dit weg. Breng de groenten. Nu.’ Ik zie dat ze ontzag voor haar hebben.

We betalen voor onze kost en inwoon. Hotels zijn nergens te vinden, de missieposten verhuren hun lege kamers en verdienen daar een aardige cent mee. Als ik de soutanes en kappen wegdenk, voel ik me een klant van een joviale West-Vlaamse middenstander.

BOERINNENBOND

Hoe we in Rwanda zijn verzeild? Door een toeval. Of beter: twee.

Toeval 1: Ik wou met Stromae naar zijn land van oorsprong. Ik legde hem het opzet van Heylen en de herkomst uit en hij was enthousiast. We praatten meer dan een uur. Hij had net een cd uit, Racines carrées, toepasselijker kon niet. Maar plots werd hij wereldtop en had hij geen tijd meer.

Toeval 2: De Rwandese zangeres en comédienne Liesje Lefever vroeg zich via Twitter af of ik haar kon helpen met haar afkomst. Ik belde haar. ‘Martin, ik ben niet trots op mijn afkomst en ik heb niks met Rwanda of Afrika. Maar de laatste tijd vraagt mijn oudste zoon Kobe almaar nadrukkelijker waar onze roots liggen. Ik vind dat mijn zonen recht hebben op die informatie. Kun jij helpen?’

Ik luisterde naar haar verhaal en begreep waarom ze het nooit in detail heeft verteld. Als baby werd Liesje weggegooid, in een put van acht meter diep. Door vuiligheid en chemicaliën liep ze overal brandwonden op en werd ze zo goed als blind. Na 34 jaar besloot Liesje terug te keren naar de bewuste plek, vergezeld door haar man en grote toeverlaat Joost. Aan tafel zit hij vooraan rechts, met bril.

Het waren de zusters van Nyamasheke die Liesje gered hebben, en dat doen ze ook nu. Want Liesje lust geen Afrikaanse gerechten en hier krijgen wij drie keer per dag Vlaamse kost. Liesje is in de wolken met de dagelijkse bloemlezing uit het kookboek van de boerinnenbond.

Als ik de soutanes en kappen wegdenk, voel ik me een klant van een joviale West-Vlaamse middenstander

DE MAALTIJD

Frieten met stoofvlees en groentekrans.

 

BELANGRIJK

Mayonaise uit de Colruyt (echt). De zusters zijn daar zeer op gesteld. De frieten zijn handgesneden, hebben een knapperig bruin randje met een zachte en smaakvolle aardappelvulling.

KLOOSTERKEUKENGEHEIMEN

Kloosterzusters zijn ook maar mensen. Ik kan aannemen dat er binnen de kloostermuren spanningen bestaan die een buitenstaander niet kan inschatten. Als leek zou ik denken dat de hiërarchie, de isolatie en het celibaat beproevingen moeten zijn voor de harmonie.

Maar er is nog iets. Ik zie het aan de betekenisvolle blikken die de zusters elkaar toewerpen. Er heerst hier een zekere onenigheid, een ongemak – en het speelt zich in de keuken af. Na lang aandringen wil de hoofdzuster Daphrose erover praten. Alsof ze uit de biecht klapt.

Toch wel bizar dat ik als volbloed Belg een Rwandese zuster moet smeken om me het recept van haar stoofvlees te verklappen. Ik voel ongemak bij alle aanwezigen. Ofwel wordt hier een geheim onthuld, ofwel is er binnen de gemeenschap een schisma over de ideale bereiding. ‘Het vlees wordt eerst in kleine stukken gesneden’, zegt ze met een klein stemmetje. Ik knik, moedig haar aan om verder te vertellen. Daphrose zucht. ‘Met een houten hamer worden die brokjes platgeslagen, om ze mals te maken.’ Goed idee, beetje Italiaans. En dan? ‘Dan gaan ze in een stoofpot. Aanbakken in olie, beetje water erbij en daarna in de oven garen.’ Er valt een stilte. Het is eruit.

Ze slaat haar ogen op, maar gaat vastberaden verder met de saus. Olie in de kookpot met ajuin en groene paprika’s en tomaten. Peper, zout en pili-pili toevoegen, een beetje water en bindmiddel.

 

DE FRIETEN

Die moeten twéé keer gebakken worden – één keer op 130 graden en daarna extra heet, precies zoals in België.

‘Zo moet het. Zo heeft onze vroegere moeder-overste, Mère Laurentine, het ons geleerd’, zegt zuster Daphrose. De andere zusters knikken. Berustend. ‘Het is een regel in dit klooster dat er alleen Belgische gerechten worden bereid’, zegt een andere non. ‘Elke zuster die intreedt, moet het leren: hoe je puree maakt, hoe en wanneer de struikboontjes op hun best zijn.’

Er is hier één Belgische blanke zuster tegenover een veelvoud van Rwandese geloofsgenoten. ‘Houden jullie dan niet van de Rwandese keuken?’, vraag ik. ‘O ja’, zegt een jonge non. ‘Wij hebben een hele lekkere keuken in Rwanda! Neem nu zoete aardappelen. Als je die in schijfjes bakt tot ze aan weerskanten krokant zijn, dat is hemels.’ ‘En maniok!’ ‘Of gestoofde bladeren van...’ Zuster Daphrose neemt het snel weer over. ‘Elke zuster hier is opgegroeid met lokale gerechten. En het is inderdaad zo dat Rwandezen verzot zijn op brochettes van geitenvlees, kip, of konijnenvlees.’

Maar niet per se konijn met pruimen dus. Misschien behoort dat tot het Onzegbare.

 

NAGERECHT

Er komt een fruitmand op tafel, met een tros kleine banaantjes, rijpe passievruchten en Japanse pruimen – houden qua smaak het midden tussen een pruim en een tomaat.

POUSSE-CAFÉ

Net buiten de kloostermuren, op discrete afstand van het slaapkwartier, staat een houten barakje van twee vierkante meter. Het is een cafeetje. Er staan vier plastieken tuinstoelen. Daar, onder een hemel met miljoenen sterren, drinken we nog een biertje voor het slapengaan. Want dat moet, na een lange dag in Afrika.

fin